18.08.2012, 15:09
Niet langer groet ziel als haar onbenijde
Zuster de groote schaduwlooze zon
Die rijst alweêr schooner dan nacht verzon,
En spreekt geen woord en maakt toch alles blijde.
Het bekken zee in duinenzenk, de weiden
Tintlen van morgen, ver land-in begon
Het blatend leven. Uit op hoog balkon
Treden mijn oogen schoonen dag te lijden. -
Wat is het goed dat zon u niet herkent,
Zich niet met troost van deernis tot u wendt,
Maar stralend doorgaat in haar gouden plicht,
Dat straks, o droeve ziel, als gij u richt
Tot hooger blijdschap dan gij nog mocht reiken,
Gij zonder schaamt hervindt uw eenige gelijke.
Zuster de groote schaduwlooze zon
Die rijst alweêr schooner dan nacht verzon,
En spreekt geen woord en maakt toch alles blijde.
Het bekken zee in duinenzenk, de weiden
Tintlen van morgen, ver land-in begon
Het blatend leven. Uit op hoog balkon
Treden mijn oogen schoonen dag te lijden. -
Wat is het goed dat zon u niet herkent,
Zich niet met troost van deernis tot u wendt,
Maar stralend doorgaat in haar gouden plicht,
Dat straks, o droeve ziel, als gij u richt
Tot hooger blijdschap dan gij nog mocht reiken,
Gij zonder schaamt hervindt uw eenige gelijke.