01.08.2012, 18:50
.
De strenge godebode Wind kastijdt
Met snerpend-scherpe geeselroê de schel-
Belichte armzalig-kale twijgen fel,
Dat elk, die niet gedweelijk meezwiept, splijt.
Als zielen, wreed gemarteld in de hel,
Kreunen de kruinen onder 't kruiend krijt
Der wolkendriften geel-doorglimpt van nijd,
Of 't gil-schril licht niet vond in zon zijn wel.
De Wind doortrilt mijn rillend zielekleed,
Tot hij mijn Ziel, een kleumend kindje, vindt,
Dat knielend bidt: - ‘O Wind, die alles weet,
Wijl ge uit den hemel komt! wil 't arme kind,
Dat wachtte op warmte en koû in 't leven leed,
Uit meelij dooden, godebode Wind!’
De strenge godebode Wind kastijdt
Met snerpend-scherpe geeselroê de schel-
Belichte armzalig-kale twijgen fel,
Dat elk, die niet gedweelijk meezwiept, splijt.
Als zielen, wreed gemarteld in de hel,
Kreunen de kruinen onder 't kruiend krijt
Der wolkendriften geel-doorglimpt van nijd,
Of 't gil-schril licht niet vond in zon zijn wel.
De Wind doortrilt mijn rillend zielekleed,
Tot hij mijn Ziel, een kleumend kindje, vindt,
Dat knielend bidt: - ‘O Wind, die alles weet,
Wijl ge uit den hemel komt! wil 't arme kind,
Dat wachtte op warmte en koû in 't leven leed,
Uit meelij dooden, godebode Wind!’