27.11.2018, 10:57
III
Hoe menigmaal sindsdien zat ik in stilt' gebogen
en hoorde naar de stem van zee en wind,
die hunk'rend van de wijde stranden komt gevlogen
en nimmermeer een goede rustplaats vindt,
want schooner dan de droom van verre oogen,
en dan het donker lied, dat ieder hart bemint,
is wat uit zee en wind tesaam is opgetogen:
hun hooge en schoone, heem'len-zwervend kind.
Dit is het goede huis, het wèl-beminde, -
der and'ren leven schijnt heel stil en vroom;
door al mijn jaren ga ik als een blinde,
die nooit meer schouwt jeugd's onverwelkb'ren droom -
maar in herinnerings smartlijk-schaam'len stroom
voor immer nu een sterke troost moet vinden.
Hoe menigmaal sindsdien zat ik in stilt' gebogen
en hoorde naar de stem van zee en wind,
die hunk'rend van de wijde stranden komt gevlogen
en nimmermeer een goede rustplaats vindt,
want schooner dan de droom van verre oogen,
en dan het donker lied, dat ieder hart bemint,
is wat uit zee en wind tesaam is opgetogen:
hun hooge en schoone, heem'len-zwervend kind.
Dit is het goede huis, het wèl-beminde, -
der and'ren leven schijnt heel stil en vroom;
door al mijn jaren ga ik als een blinde,
die nooit meer schouwt jeugd's onverwelkb'ren droom -
maar in herinnerings smartlijk-schaam'len stroom
voor immer nu een sterke troost moet vinden.