26.09.2010, 08:37
Ik maak van al de menschjes, die ik liefde,
Beeldjes, die 'k ópzet in mijn hersenkas, -
Bleek en beweegloos, als gebootst uit was,
Staan ze, - stil dooden-huisje van mijn Liefde;
En slag op slag, die dit mijn hart doorkliefde,
Is daar gegriffeld, aan den wand, in kras
Bij kras van letters, die geen sterfling las
Dan ik, - vreemd dooden-boekje van mijn Liefde;
Maar, midden in, prijkt hoog mijn Hart geheven,
Glorie van doods-koû, met den haat en 't lieven
Van àl doode uren, als een urn vol sintelen;
En buiten-op staat in de poort gedreven:
Laat nooit uw oog in andrer oog weêrtintelen,
Want twee mensche-oogen liegen als twee dieven.
Beeldjes, die 'k ópzet in mijn hersenkas, -
Bleek en beweegloos, als gebootst uit was,
Staan ze, - stil dooden-huisje van mijn Liefde;
En slag op slag, die dit mijn hart doorkliefde,
Is daar gegriffeld, aan den wand, in kras
Bij kras van letters, die geen sterfling las
Dan ik, - vreemd dooden-boekje van mijn Liefde;
Maar, midden in, prijkt hoog mijn Hart geheven,
Glorie van doods-koû, met den haat en 't lieven
Van àl doode uren, als een urn vol sintelen;
En buiten-op staat in de poort gedreven:
Laat nooit uw oog in andrer oog weêrtintelen,
Want twee mensche-oogen liegen als twee dieven.