18.08.2012, 17:10
Frank van Maerle
fl. 1901
Het nieuwe leven.
Eens heb 'k uw groote stem zwaar-dreunend hooren klinken
Boven dit wild gevoel, waar ratelt, raast en gromt
De donkre stad en 't volk dof-gonzend langs mij dromt,
Haastend, met ruw gebaar: hun oogen zie ik blinken.
Uw stem was me als een storm die over 't slagveld komt:
Donder rolde aan, ik voelde een nacht mij overzinken;
Roofvogels vlogen laag, de dooden te verminken.
Mijn Booze! ik vond dit schoon? 'k zag 't rustig, streng-verstomd.
Nu wil ik henen gaan waar 'k schooner vreê mocht vinden;
Naar dennenbosch en hei, waar wijd de hemel blauwt.
Stil is mijn ziel, nooit was mij stilte zóo vertrouwd.
Hoe is mijn ziel verzacht! weer noem ik menschen vrinden.
Mijn Lieve! die zoo teer-vertrouwlijk naast mij gaat
Hoe hoor 'k uw stem zoo klaar! hoe licht me uw lief gelaat!
fl. 1901
Het nieuwe leven.
Eens heb 'k uw groote stem zwaar-dreunend hooren klinken
Boven dit wild gevoel, waar ratelt, raast en gromt
De donkre stad en 't volk dof-gonzend langs mij dromt,
Haastend, met ruw gebaar: hun oogen zie ik blinken.
Uw stem was me als een storm die over 't slagveld komt:
Donder rolde aan, ik voelde een nacht mij overzinken;
Roofvogels vlogen laag, de dooden te verminken.
Mijn Booze! ik vond dit schoon? 'k zag 't rustig, streng-verstomd.
Nu wil ik henen gaan waar 'k schooner vreê mocht vinden;
Naar dennenbosch en hei, waar wijd de hemel blauwt.
Stil is mijn ziel, nooit was mij stilte zóo vertrouwd.
Hoe is mijn ziel verzacht! weer noem ik menschen vrinden.
Mijn Lieve! die zoo teer-vertrouwlijk naast mij gaat
Hoe hoor 'k uw stem zoo klaar! hoe licht me uw lief gelaat!