18.08.2012, 14:27
De schoone schijnen waar ik nu mee leef,
Zijn mijn harts dochtren, luisteren naar rede:
In de diepe armoe, die mij overbleef,
Leven zij voort naar staat en koningszede.
Lachen noch schreien schift den vollen vrede,
Maar tegen 't gala-uur zeeft zacht gezweef,
Zijden gestrook, tot me; - in de hal beneden
Wachten zij dat ik elk haar zitplaats geef.
In de enge tent van bladstil luchterlicht
Schikt telkens anders zich de ringerij;
Bleeke gezichten blikken oogeblij.
Weerszijds de donkre leegte van den troon
Geeft elk gelaat zijn levendteêren toon
Tot een aldaaglijksch zwijgendschoon gedicht.
Zijn mijn harts dochtren, luisteren naar rede:
In de diepe armoe, die mij overbleef,
Leven zij voort naar staat en koningszede.
Lachen noch schreien schift den vollen vrede,
Maar tegen 't gala-uur zeeft zacht gezweef,
Zijden gestrook, tot me; - in de hal beneden
Wachten zij dat ik elk haar zitplaats geef.
In de enge tent van bladstil luchterlicht
Schikt telkens anders zich de ringerij;
Bleeke gezichten blikken oogeblij.
Weerszijds de donkre leegte van den troon
Geeft elk gelaat zijn levendteêren toon
Tot een aldaaglijksch zwijgendschoon gedicht.