17.08.2012, 23:04
J.J. de Stoppelaar
1884 - 1945
Het betooverde huis
Verdwaald geraakt in 't oerwoud van mijn droomen,
Klopte ik vermoeid aan zijn betooverd huis.
Hij prees luidruchtig mijn zoo late komen
En wekte knecht en dienstmaagd met gedruisch.
Hij liet het licht uit lamp en luchter stroomen
En riep een schat op uit de ontsloten kluis;
En lachte schril om 't schuchtre van mijn schromen
Waar hij juweelen spilde als waardloos gruis.
Maar voor mijn honger lag beschimmeld brood
Op 't gouden bord, dat hij mij prijzend bood.
En voor mijn dorst schonk hij verzuurden wijn
In 't fonkelend kristal van 't spranklend glas.
Toen zag 'k hem aan, en van der lippen pijn
Las 'k hem het doode woord; en 't viel tot asch.
1884 - 1945
Het betooverde huis
Verdwaald geraakt in 't oerwoud van mijn droomen,
Klopte ik vermoeid aan zijn betooverd huis.
Hij prees luidruchtig mijn zoo late komen
En wekte knecht en dienstmaagd met gedruisch.
Hij liet het licht uit lamp en luchter stroomen
En riep een schat op uit de ontsloten kluis;
En lachte schril om 't schuchtre van mijn schromen
Waar hij juweelen spilde als waardloos gruis.
Maar voor mijn honger lag beschimmeld brood
Op 't gouden bord, dat hij mij prijzend bood.
En voor mijn dorst schonk hij verzuurden wijn
In 't fonkelend kristal van 't spranklend glas.
Toen zag 'k hem aan, en van der lippen pijn
Las 'k hem het doode woord; en 't viel tot asch.