Henriëtte Moulijn-Haitsma Mulier
1877 - 1948 Niederlande
Scheppen
Zwaar stond de luchtekoepel om mij heen
En roerloos zat ik in die kopren klok,
Ik zag mijzelven als een gloeiend blok,
Stil bleef ik, want geluiden vond ik geen.
Maar toen de klok te beieren begon,
Stroomde mijn keel van zwaren klank weer vol,
Het wild bewegen sloeg mijn oor als dol,
Totdat uit chaos klonk de verre bron.
Een schaatrend klaatren vulde heel mijn zin,
Ik danste klinkend door de sferen voort,
Ik voelde noch een einde noch begin,
Van eeuwgen stroom had ik 't geruisch gehoord;
En in des oervloeds donkere fontein
Zag ik het nieuwe beeld in lichten schijn.
1877 - 1948 Niederlande
Scheppen
Zwaar stond de luchtekoepel om mij heen
En roerloos zat ik in die kopren klok,
Ik zag mijzelven als een gloeiend blok,
Stil bleef ik, want geluiden vond ik geen.
Maar toen de klok te beieren begon,
Stroomde mijn keel van zwaren klank weer vol,
Het wild bewegen sloeg mijn oor als dol,
Totdat uit chaos klonk de verre bron.
Een schaatrend klaatren vulde heel mijn zin,
Ik danste klinkend door de sferen voort,
Ik voelde noch een einde noch begin,
Van eeuwgen stroom had ik 't geruisch gehoord;
En in des oervloeds donkere fontein
Zag ik het nieuwe beeld in lichten schijn.