16.08.2012, 19:54
Henriëtte Moulijn-Haitsma Mulier
1877 - 1948 Niederlande
De nacht
Hoe ver is wel de avond van den morgen,
Er leeft daartusschen heel een lange nacht,
Die is als dood, die altijd scheiding bracht
En stil verraadde, die in hem zich borgen.
O nacht zoo vol van fluisterende kolken,
Uit uwe diepten delf ik toon en rijm,
Hoe zwaar draagt g' aan uw zwijmelend geheim,
Het is in u, dat mijn gedachten wolken.
Gij zijt de demping, 't helderrood verlangen
Dat avond naar den lichten morgen trekt,
Doordraaft in gulden gloed uw donkre gangen,
Tot in uw listenkolk 't wordt neergestrekt,
En smalend telt gij dan de lange uren,
Dat nog uw sombre heerschappij kan duren.
1877 - 1948 Niederlande
De nacht
Hoe ver is wel de avond van den morgen,
Er leeft daartusschen heel een lange nacht,
Die is als dood, die altijd scheiding bracht
En stil verraadde, die in hem zich borgen.
O nacht zoo vol van fluisterende kolken,
Uit uwe diepten delf ik toon en rijm,
Hoe zwaar draagt g' aan uw zwijmelend geheim,
Het is in u, dat mijn gedachten wolken.
Gij zijt de demping, 't helderrood verlangen
Dat avond naar den lichten morgen trekt,
Doordraaft in gulden gloed uw donkre gangen,
Tot in uw listenkolk 't wordt neergestrekt,
En smalend telt gij dan de lange uren,
Dat nog uw sombre heerschappij kan duren.