14.08.2012, 17:20
Aart van der Leeuw
1876 - 1931 Niederlande
Reeds tweemaal redde ik hem; eens bij de beek
Toen slaap zijn meester was die, té bekoord,
Hem langzaam tot den spiegel trok waar week
't Gebloemte siddert van zijn eeuwig oord;
Dan aan een brandingsschuim-besneeuwde kreek,
Als moe mijn held der golf al had behoord,
En 't hoofd, dat zijlings zeeg, het lijf zoo bleek,
Zich tot de rust reeds schikten die geen stoort.
‘Koel trof me uw blik die dankend mij verweet,
En schaamte sloeg mij dat een slaaf zijn god
Voor dood dorst schutten in zijn schamel kleed;
Maar 'k zweer dat niet ten derde maal de spot
Verkonden zal hoe ik mij weer vermeet
Richtend te treden tusschen U en 't lot.’
1876 - 1931 Niederlande
Reeds tweemaal redde ik hem; eens bij de beek
Toen slaap zijn meester was die, té bekoord,
Hem langzaam tot den spiegel trok waar week
't Gebloemte siddert van zijn eeuwig oord;
Dan aan een brandingsschuim-besneeuwde kreek,
Als moe mijn held der golf al had behoord,
En 't hoofd, dat zijlings zeeg, het lijf zoo bleek,
Zich tot de rust reeds schikten die geen stoort.
‘Koel trof me uw blik die dankend mij verweet,
En schaamte sloeg mij dat een slaaf zijn god
Voor dood dorst schutten in zijn schamel kleed;
Maar 'k zweer dat niet ten derde maal de spot
Verkonden zal hoe ik mij weer vermeet
Richtend te treden tusschen U en 't lot.’