P.N. van Eyck
1887 - 1954
Getijden
Zij golven hoog, die straks weer zullen glijden,
Gespreid ruischt uit, wat aanstonds dreunen zal,
Der droefheid vloed is de ebbe van 't verblijden,
Een rijzend heil brengt wrangheids tragen val.
Zoo zij dit boek van vreugde en schreiend lijden
Aan 't bruine strand een blank-gebouwde hal,
Door 't breed geluid der keerende getijden
Vervuld van klacht en wassend lach-geschal.
Haar voet in 't schuim, maar sterk de slanke wanden,
Klinkt dag na dag geruisch en beukend branden
Gelijk een stem des levens uit de zee.
De gouden gloed der eeuw'ge vredelanden
Voorbij de kim, beschijnt haar hoogste randen
Als 't roepend licht der verre, veil'ge Ree.
1887 - 1954
Getijden
Zij golven hoog, die straks weer zullen glijden,
Gespreid ruischt uit, wat aanstonds dreunen zal,
Der droefheid vloed is de ebbe van 't verblijden,
Een rijzend heil brengt wrangheids tragen val.
Zoo zij dit boek van vreugde en schreiend lijden
Aan 't bruine strand een blank-gebouwde hal,
Door 't breed geluid der keerende getijden
Vervuld van klacht en wassend lach-geschal.
Haar voet in 't schuim, maar sterk de slanke wanden,
Klinkt dag na dag geruisch en beukend branden
Gelijk een stem des levens uit de zee.
De gouden gloed der eeuw'ge vredelanden
Voorbij de kim, beschijnt haar hoogste randen
Als 't roepend licht der verre, veil'ge Ree.