Edward B. Koster
1861 - 1937 Niederlande
Landschap.
De breedgebolde lage wolken hangen
In grauw-blauw hemelstijgen op de weiden;
Vlucht-schaad'wen komen stil-verstrijkend breiden
Hun zwart geveeg op 't land vol lichtverlangen.
Het riet aan d'oever lispelt lijze zangen
Bij 't effen-kabb'lend, vloeiend-koel verglijden
Van 't smal riviertje, dat in zee-verbeiden
Gedwee vervolgt zijn voorgeschreven gangen.
Aan d'einder vlot-gewasschen, uitgestreken,
De vederboomen met flauw-spitse twijging,
Verneerd en bangend in vergeten zwijging.
En stomme heuvels in gelaten lijning,
Mat, mistig-grijs, in verte weggeweken,
Als doffe zee in machtelooze deining.
1861 - 1937 Niederlande
Landschap.
De breedgebolde lage wolken hangen
In grauw-blauw hemelstijgen op de weiden;
Vlucht-schaad'wen komen stil-verstrijkend breiden
Hun zwart geveeg op 't land vol lichtverlangen.
Het riet aan d'oever lispelt lijze zangen
Bij 't effen-kabb'lend, vloeiend-koel verglijden
Van 't smal riviertje, dat in zee-verbeiden
Gedwee vervolgt zijn voorgeschreven gangen.
Aan d'einder vlot-gewasschen, uitgestreken,
De vederboomen met flauw-spitse twijging,
Verneerd en bangend in vergeten zwijging.
En stomme heuvels in gelaten lijning,
Mat, mistig-grijs, in verte weggeweken,
Als doffe zee in machtelooze deining.