11.08.2012, 23:13
August Vermeylen
ps: Karel de Visscher
In den Nacht
Menschjes, ik weet hoe leêg zijn menschgebaren,
'k Weet dat de woorden door den mensch gezeid
In 't ijle slaan, en 'k praat en lijk verblijd
Of droef, mijn vrienden en beminden, maar en
Haat noch bemin. En geen van wie daar staren
Met dooden blik, o ziel, weet wie gij zijt,
En dat rond uw geheimen wonderbare
Elk mijner woorden strekt een eenzaamheid.
'k Ben liefdeleêg... Maar geen weet, als te loor is
Gezonken 't rijk van 't menschelijk ‘bijna’,
Wat me in de keel daar brandt, wat dol verlangen
Dat schreiend uitslaan wil in gloed van zangen,
En hoe 'k in stralenkrans van duiz'ling ga
Door eenzaamheid, het hoofd vol duistre glories.
ps: Karel de Visscher
In den Nacht
Menschjes, ik weet hoe leêg zijn menschgebaren,
'k Weet dat de woorden door den mensch gezeid
In 't ijle slaan, en 'k praat en lijk verblijd
Of droef, mijn vrienden en beminden, maar en
Haat noch bemin. En geen van wie daar staren
Met dooden blik, o ziel, weet wie gij zijt,
En dat rond uw geheimen wonderbare
Elk mijner woorden strekt een eenzaamheid.
'k Ben liefdeleêg... Maar geen weet, als te loor is
Gezonken 't rijk van 't menschelijk ‘bijna’,
Wat me in de keel daar brandt, wat dol verlangen
Dat schreiend uitslaan wil in gloed van zangen,
En hoe 'k in stralenkrans van duiz'ling ga
Door eenzaamheid, het hoofd vol duistre glories.