03.08.2012, 16:54
De golven breken op het gele strand.
Ik grijp naar 't vonklend mannablanke schuim,
Van ver gedreven over 't zeeënruim,
Te blusschen koel mijn dorst- en hongerbrand.
Maar 'k proef het zilt lijk tranen en geen kruim
Beklijft van 't manna, smeltende in mijn hand,
Terwijl de golven spreiden over 't zand
Een witte bloemwei naar der winden luim.
Nu zal ik nooit meer grijpen naar de kroon
Der groene golven om mijn hongerpijn
Te stillen, maar bewondren enkel 't schoon
Van 't bloeiend schuimveld, vroom, begeerterein.
Gunt mij de zee geen golf tot liefdeloon,
'k Berust en weet: de héele zee is mijn.
Ik grijp naar 't vonklend mannablanke schuim,
Van ver gedreven over 't zeeënruim,
Te blusschen koel mijn dorst- en hongerbrand.
Maar 'k proef het zilt lijk tranen en geen kruim
Beklijft van 't manna, smeltende in mijn hand,
Terwijl de golven spreiden over 't zand
Een witte bloemwei naar der winden luim.
Nu zal ik nooit meer grijpen naar de kroon
Der groene golven om mijn hongerpijn
Te stillen, maar bewondren enkel 't schoon
Van 't bloeiend schuimveld, vroom, begeerterein.
Gunt mij de zee geen golf tot liefdeloon,
'k Berust en weet: de héele zee is mijn.