Toen lag ik in een donker hol gevangen,
Vol stiklucht; waar zich bang mijn handen strekten,
Voelde ik hoe, klam, van ruige wanden lekten
Slijmrige droppels. - Heimlijk slopen slangen
Mij naderbij, een zwerm van felle insecten
Omwolkte en stak me. Uit onderaardsche gangen
Kwam, zieldoorhuivrend, galm van doodezangen,
Die in 't verwulfsel hollen weerklank wekten.
Ik hief tot God de machtelooze handen.
- Een andren god bracht ik mijn offeranden,
Gestrenge Wreker! werd te licht bevonden
Dit leedzwaar hart, dat riep om mededoogen,
Werd ik aldus verworpen en gebonden,
Straf niet met tragen marteldood mijn zonden!
Versla mij met éen bliksem van uw oogen!
Vol stiklucht; waar zich bang mijn handen strekten,
Voelde ik hoe, klam, van ruige wanden lekten
Slijmrige droppels. - Heimlijk slopen slangen
Mij naderbij, een zwerm van felle insecten
Omwolkte en stak me. Uit onderaardsche gangen
Kwam, zieldoorhuivrend, galm van doodezangen,
Die in 't verwulfsel hollen weerklank wekten.
Ik hief tot God de machtelooze handen.
- Een andren god bracht ik mijn offeranden,
Gestrenge Wreker! werd te licht bevonden
Dit leedzwaar hart, dat riep om mededoogen,
Werd ik aldus verworpen en gebonden,
Straf niet met tragen marteldood mijn zonden!
Versla mij met éen bliksem van uw oogen!