03.08.2012, 16:17
.
De onzichtbre zon, die achter heuvelglooien,
Al lang geleên, tot slapen is gedaald,
Blijft teeder nog het korenblond vermooien,
't Lupinegoud, dat geel met geel weerstraalt.
Het schamel meisje, aan 't aardevruchten rooien,
Kijkt even óp naar 't goud, dat zegepraalt
En 't eenzaam kind voelt hemelzegen strooien
En avondvrede op ál wat ademhaalt.
Voor 't lage hutje, alleen in 't blond der landen,
Het vlassen haar verguld door d' avondgloed,
Speelt lijze een knaap harmonica en zoet
Ontvloeit de weemoedsmelodie zijn handen
En zingt, tot de eerste blauwe sterren branden,
Van 't hemelgeel, dat hij verklanken moet.
De onzichtbre zon, die achter heuvelglooien,
Al lang geleên, tot slapen is gedaald,
Blijft teeder nog het korenblond vermooien,
't Lupinegoud, dat geel met geel weerstraalt.
Het schamel meisje, aan 't aardevruchten rooien,
Kijkt even óp naar 't goud, dat zegepraalt
En 't eenzaam kind voelt hemelzegen strooien
En avondvrede op ál wat ademhaalt.
Voor 't lage hutje, alleen in 't blond der landen,
Het vlassen haar verguld door d' avondgloed,
Speelt lijze een knaap harmonica en zoet
Ontvloeit de weemoedsmelodie zijn handen
En zingt, tot de eerste blauwe sterren branden,
Van 't hemelgeel, dat hij verklanken moet.