03.08.2012, 16:10
.
'k Voorvoel het wel: in wanhoop zult gij weenen,
Wanneer ten lest mijn moegeklaagde mond
In aarde koel voor eeuwig is verdwenen,
Wijl hij geen kus en liefdelach meer vond.
Dan zult gij schreien: - ‘Wee mij! ik dreef henen
Die zachte ziel, die nooit mijn wil weerstond,
Dat warme hart, dat wist wat tranen meenen,
Ik reet vanéen wat haar aan 't leven bond’.
In bang verlangen zult gij handen-wringen
En ál de kussen, die mijn liefde u gaf,
Zulle' u doorvlijmen, ál de erinneringen
Aan d'eigen ondank strieme' uw hart, tot straf,
Mijn liefde groot, vergevende álle dingen,
Zult dán gij roepen, maar die zonk in 't graf.
'k Voorvoel het wel: in wanhoop zult gij weenen,
Wanneer ten lest mijn moegeklaagde mond
In aarde koel voor eeuwig is verdwenen,
Wijl hij geen kus en liefdelach meer vond.
Dan zult gij schreien: - ‘Wee mij! ik dreef henen
Die zachte ziel, die nooit mijn wil weerstond,
Dat warme hart, dat wist wat tranen meenen,
Ik reet vanéen wat haar aan 't leven bond’.
In bang verlangen zult gij handen-wringen
En ál de kussen, die mijn liefde u gaf,
Zulle' u doorvlijmen, ál de erinneringen
Aan d'eigen ondank strieme' uw hart, tot straf,
Mijn liefde groot, vergevende álle dingen,
Zult dán gij roepen, maar die zonk in 't graf.