03.08.2012, 15:05
Gelijk de onzichtbre lucht, waarin wij baden,
Die ons geduldig draagt en laaft en voedt
En drijft het levend purper van ons bloed -
Wij bouwden nooit haar tempels en aanbaden
Haar als een godheid, lovend haar als goed,
In deemoed knielend voor haar liefdedaden:
- ‘O Lucht! ik weet dat, zonder uw genaden,
Ik niet kan leven, doch ik sterven moet!’
Zoo baadde ik eens in atmosfeer van liefde
En argloos dacht ik, 't was voor levenslang.
Weende ik toen nog wen leed mijn ziel doorkliefde
En loofde ik niet uw liefde in zang bij zang?
Ach! was het schijn van ondank, die u griefde,
Uw wraak was wreed, ontbering is zoo bang.
Die ons geduldig draagt en laaft en voedt
En drijft het levend purper van ons bloed -
Wij bouwden nooit haar tempels en aanbaden
Haar als een godheid, lovend haar als goed,
In deemoed knielend voor haar liefdedaden:
- ‘O Lucht! ik weet dat, zonder uw genaden,
Ik niet kan leven, doch ik sterven moet!’
Zoo baadde ik eens in atmosfeer van liefde
En argloos dacht ik, 't was voor levenslang.
Weende ik toen nog wen leed mijn ziel doorkliefde
En loofde ik niet uw liefde in zang bij zang?
Ach! was het schijn van ondank, die u griefde,
Uw wraak was wreed, ontbering is zoo bang.