02.08.2012, 18:53
.
'k Heb ál te lang geleefd in bleek ontberen,
Voor brood van liefde kreeg ik steen van haat.
Mijn droeve mond kan nu geen lach meer leeren,
O lief! mijn lief! uw liefde kwam te laat.
Doch wil van mij de grauwe schimmen weren,
Die schreiend grijpen naar mijn grijs gewaad.
Zoo gij mij helpt toch, kán geen schim mij deren.
De schimmen vlieden voor den dageraad.
Zij weven rond me een sfeer van zoele zuchten,
Zij weenen zacht en smeeke' om medelij,
Doch komt de zon, zoo moeten zij wel vluchten. -
De dag is heen, de nacht is zeer nabij
En 't bleeke rood, dat schemert door de luchten,
O lief! mijn lief! is avondrood voor mij.
'k Heb ál te lang geleefd in bleek ontberen,
Voor brood van liefde kreeg ik steen van haat.
Mijn droeve mond kan nu geen lach meer leeren,
O lief! mijn lief! uw liefde kwam te laat.
Doch wil van mij de grauwe schimmen weren,
Die schreiend grijpen naar mijn grijs gewaad.
Zoo gij mij helpt toch, kán geen schim mij deren.
De schimmen vlieden voor den dageraad.
Zij weven rond me een sfeer van zoele zuchten,
Zij weenen zacht en smeeke' om medelij,
Doch komt de zon, zoo moeten zij wel vluchten. -
De dag is heen, de nacht is zeer nabij
En 't bleeke rood, dat schemert door de luchten,
O lief! mijn lief! is avondrood voor mij.