02.08.2012, 17:59
.
De beuken suizlen met hun sleperanken,
Die rhytmisch wuiven op de bleeke lucht.
Ik hoor geen stoornder en geen luider klanken
Dan roep van pauwen, voor een bui beducht
En zoet roekoeën, lief de liefdekranken,
Van wilde duive en vleugelklepgerucht
En, koel, in gras, waar tengre bloemen blanken,
Het zachte vallen van een beukevrucht.
Waarom kan ik alleen geen vrede vinden
In 't plechtig bosch, waarheen mij heimwee dreef?
O zijn het tranen, die mijn ziel verblinden
Voor kracht en kalmte van mijn beukendreef?
't Is me of die laan, een tempel voor wie minden,
Verwijten ruischte en vroeg waarom ik leef.
De beuken suizlen met hun sleperanken,
Die rhytmisch wuiven op de bleeke lucht.
Ik hoor geen stoornder en geen luider klanken
Dan roep van pauwen, voor een bui beducht
En zoet roekoeën, lief de liefdekranken,
Van wilde duive en vleugelklepgerucht
En, koel, in gras, waar tengre bloemen blanken,
Het zachte vallen van een beukevrucht.
Waarom kan ik alleen geen vrede vinden
In 't plechtig bosch, waarheen mij heimwee dreef?
O zijn het tranen, die mijn ziel verblinden
Voor kracht en kalmte van mijn beukendreef?
't Is me of die laan, een tempel voor wie minden,
Verwijten ruischte en vroeg waarom ik leef.