02.08.2012, 17:38
Ik zat en las de woorden van een wijze.
De schemer viel; mijn ziel werd droeve en donker,
Gelijk mijn boek, geen hoop in God meer blonk er.
- O grondloos Niet, waarvoor ik deinzende ijze!
Plots bracht mijn lief mij bloemen, blij geflonker
Van zonnegeel bloeide óp in 't weedomgrijze.
In knoppend vlierhout zong een meerl een wijze
Van hoop-in-heimwee, die belovend klonk er.
'k Zag héel de lente, ik ademde ál de aromen
In d' éenen tuil. De kamer, waar gevangen
Mij hield mijn wanhoop stráalde. Ik zag de boomen
Herleven, vroo van loovr en vogelzangen,
In d' éenen vlierstruik, waar de merel stroomen
Liet mét zijn lied zijn hemele-verlangen.
De schemer viel; mijn ziel werd droeve en donker,
Gelijk mijn boek, geen hoop in God meer blonk er.
- O grondloos Niet, waarvoor ik deinzende ijze!
Plots bracht mijn lief mij bloemen, blij geflonker
Van zonnegeel bloeide óp in 't weedomgrijze.
In knoppend vlierhout zong een meerl een wijze
Van hoop-in-heimwee, die belovend klonk er.
'k Zag héel de lente, ik ademde ál de aromen
In d' éenen tuil. De kamer, waar gevangen
Mij hield mijn wanhoop stráalde. Ik zag de boomen
Herleven, vroo van loovr en vogelzangen,
In d' éenen vlierstruik, waar de merel stroomen
Liet mét zijn lied zijn hemele-verlangen.