01.08.2012, 19:50
.
Wild zoeft de wind, de zwarte boomen zwiepen,
Met heksenarmen, die zij dreigend heffen.
Ik voel in 't hart de felle speer mij treffen
Van woesten wind, die wringt de kreunende iepen.
Bazuinen lentestormen uit den kleffen
Schijndooden grond de kiemen, die daar sliepen,
God! zoo zij wreed mijn dooden wakker riepen?
- Ik luister bang, ik durf het niet beseffen.
Nu glijdt tot mij, gehuld in sombre verven
Van bladerbruin en grauw van asch, mijn Doode.
- ‘Ik weet uw leed, ik kom u helpen sterven.’
Ik strek mijn bevende armen, blij, doch bloode.
Ze ontwijkt mij, 'k moet de lieve omhelzing derven.
- ‘Ja, help mij sterven! 'k heb u wèl van noode.’
Wild zoeft de wind, de zwarte boomen zwiepen,
Met heksenarmen, die zij dreigend heffen.
Ik voel in 't hart de felle speer mij treffen
Van woesten wind, die wringt de kreunende iepen.
Bazuinen lentestormen uit den kleffen
Schijndooden grond de kiemen, die daar sliepen,
God! zoo zij wreed mijn dooden wakker riepen?
- Ik luister bang, ik durf het niet beseffen.
Nu glijdt tot mij, gehuld in sombre verven
Van bladerbruin en grauw van asch, mijn Doode.
- ‘Ik weet uw leed, ik kom u helpen sterven.’
Ik strek mijn bevende armen, blij, doch bloode.
Ze ontwijkt mij, 'k moet de lieve omhelzing derven.
- ‘Ja, help mij sterven! 'k heb u wèl van noode.’