01.08.2012, 13:52
Onttroning.
1.
O God, voor wien ik knielde in 't stof! ik daag u,
Uw daden smadend, vóor mijn richterstoel.
Ik wend me in trotsch verachten, streng en koel,
Tot u dien 'k sloeg in boeien en ik vraag u:
- Toen ik u wijdde heilig rein gevoel,
Waarom was hoon mijn eenig loon? Ik klaag u,
Ontrouwe koning, aan, zie, ik verlaag u
Van heer tot slaaf, die zwijgend dien' mijn doel.
O God van smart! niet ik heb trouw bevonden
Uw liefde! ik kuste weenend bang uw rôe,
Die droop bloedrood van mij geslagen wonden
En 'k bad lafhartig: - ‘Zalf mijn wonden toe!’
O God van tranen! God van rouw en zonden!
O wreede God! ik ben uw heerschen moe.
2.
Zalfde ik niet zelve, in vrome extase-tijden,
U tot mijn God? strooide ik niet zilvervuur
Van sterren op uw kleed van heeml-azuur?
Liet ik de zon niet in uw handen glijden?
Bouwde ik niet zelve een hooge blanke muur
Van godeschroom, om nooit uw sfeer te ontwijden
Offerde ik U niet myrrhe van mijn lijden
En goud en wierook van mijn liefde puur?
Loofde U mijn zang niet? Eerde ik niet uw boden,
Schoonheid-in-liefde en Melodie-in-leed?
Thans neem ik weer uw zwaard, dat mij kon dooden,
Uw koningspurper en uw sterrenkleed.
Ik stoot uw troon in 't rijk der valsche goden,
'k Versmijt uw kroon, gelijk gij mij versmeet.
1.
O God, voor wien ik knielde in 't stof! ik daag u,
Uw daden smadend, vóor mijn richterstoel.
Ik wend me in trotsch verachten, streng en koel,
Tot u dien 'k sloeg in boeien en ik vraag u:
- Toen ik u wijdde heilig rein gevoel,
Waarom was hoon mijn eenig loon? Ik klaag u,
Ontrouwe koning, aan, zie, ik verlaag u
Van heer tot slaaf, die zwijgend dien' mijn doel.
O God van smart! niet ik heb trouw bevonden
Uw liefde! ik kuste weenend bang uw rôe,
Die droop bloedrood van mij geslagen wonden
En 'k bad lafhartig: - ‘Zalf mijn wonden toe!’
O God van tranen! God van rouw en zonden!
O wreede God! ik ben uw heerschen moe.
2.
Zalfde ik niet zelve, in vrome extase-tijden,
U tot mijn God? strooide ik niet zilvervuur
Van sterren op uw kleed van heeml-azuur?
Liet ik de zon niet in uw handen glijden?
Bouwde ik niet zelve een hooge blanke muur
Van godeschroom, om nooit uw sfeer te ontwijden
Offerde ik U niet myrrhe van mijn lijden
En goud en wierook van mijn liefde puur?
Loofde U mijn zang niet? Eerde ik niet uw boden,
Schoonheid-in-liefde en Melodie-in-leed?
Thans neem ik weer uw zwaard, dat mij kon dooden,
Uw koningspurper en uw sterrenkleed.
Ik stoot uw troon in 't rijk der valsche goden,
'k Versmijt uw kroon, gelijk gij mij versmeet.