01.08.2012, 08:24
.
Een marmren masker heeft mijn Wil gehouwen,
Een sterke vesting voor mijn zwak gelaat,
Waarachter wandlen, vreezend geen verraad,
Zoo veilig vrij mijn Vreugden en mijn Rouwen.
'k Weet dat mijn masker holen openlaat,
Waar onbeschermd mijn oogen heen door blauwen,
Doch koel en roerloos blikken die getrouwen
Op 't laag gewoel der volk-betreden straat.
Toch bergt mijn burcht éen enkelen verrader:
Een argloos kind, dat goud en paerlen steelt
Uit de open schatkist van zijn milden vader
En ze, in de poort, aan 't lachend volk verdeelt.
Ik straf, maar lieve 't, geen toch is mij nader:
Het is het Lied, dat me op de lippen kweelt.
Een marmren masker heeft mijn Wil gehouwen,
Een sterke vesting voor mijn zwak gelaat,
Waarachter wandlen, vreezend geen verraad,
Zoo veilig vrij mijn Vreugden en mijn Rouwen.
'k Weet dat mijn masker holen openlaat,
Waar onbeschermd mijn oogen heen door blauwen,
Doch koel en roerloos blikken die getrouwen
Op 't laag gewoel der volk-betreden straat.
Toch bergt mijn burcht éen enkelen verrader:
Een argloos kind, dat goud en paerlen steelt
Uit de open schatkist van zijn milden vader
En ze, in de poort, aan 't lachend volk verdeelt.
Ik straf, maar lieve 't, geen toch is mij nader:
Het is het Lied, dat me op de lippen kweelt.