.
Ik droomde: ik stond bij 't veilgend vensterraam,
En zag een blank paleis in vlammen rood
Opgaan. Voor 't hellespel der vlammen sloot
Ik de oogen. - Roepen hoorde ik luid mijn naam,
Of sterker wil mij streng te zien gebood.
En 'k zag een man die, staande in vlammen, saam
Met vlammen kneedde meel. - ‘Na lang beraam
Stichtte ik dien brand, om 't kneden van dit brood.
Nu deel ik uit aan allen levens recht.
Gepleisterd graf vol doodebeendren voos
Was 't blank paleis door mij in asch gelegd.
Zie uit die vlammen, purp'r als tulp en roos,
Verrijzen 't nieuw paleis van marmer echt,
Waar liefde en schoonheid wonen voor altoos.’
Ik droomde: ik stond bij 't veilgend vensterraam,
En zag een blank paleis in vlammen rood
Opgaan. Voor 't hellespel der vlammen sloot
Ik de oogen. - Roepen hoorde ik luid mijn naam,
Of sterker wil mij streng te zien gebood.
En 'k zag een man die, staande in vlammen, saam
Met vlammen kneedde meel. - ‘Na lang beraam
Stichtte ik dien brand, om 't kneden van dit brood.
Nu deel ik uit aan allen levens recht.
Gepleisterd graf vol doodebeendren voos
Was 't blank paleis door mij in asch gelegd.
Zie uit die vlammen, purp'r als tulp en roos,
Verrijzen 't nieuw paleis van marmer echt,
Waar liefde en schoonheid wonen voor altoos.’