31.07.2012, 16:01
.
Ik zat alleen mijn levensboek te lezen,
Toen 'k voelde een Hand mij vallen op den schouder.
En schrikverwilderd rees ik óp en schouwde er
Achter me en rond me - en vond geen levend wezen.
Wel werd me allengs die vreemde last vertrouwder,
Doch, als een kranke die niet kán genezen,
Wankel en zwak van lijden en van vreezen,
Wordt, dag aan dag, mij de ademtocht benauwder.
O Weedom! Wanhoop! Noodlot! God! met namen
Veelvuldig noemde ik u! met trotsche rukken,
Schudde ik u van mijn schouder, rood van schamen.
Doch, als een kind bestrafd voor booze nukken,
Zag ik verzet mij baten noch betamen.
Nu laat ik stil gedwee in 't graf mij drukken.
Ik zat alleen mijn levensboek te lezen,
Toen 'k voelde een Hand mij vallen op den schouder.
En schrikverwilderd rees ik óp en schouwde er
Achter me en rond me - en vond geen levend wezen.
Wel werd me allengs die vreemde last vertrouwder,
Doch, als een kranke die niet kán genezen,
Wankel en zwak van lijden en van vreezen,
Wordt, dag aan dag, mij de ademtocht benauwder.
O Weedom! Wanhoop! Noodlot! God! met namen
Veelvuldig noemde ik u! met trotsche rukken,
Schudde ik u van mijn schouder, rood van schamen.
Doch, als een kind bestrafd voor booze nukken,
Zag ik verzet mij baten noch betamen.
Nu laat ik stil gedwee in 't graf mij drukken.