.
Ik gleed door 't leven als een bleeke schim
En neven mij, gelijk een beeldenrist
Beweeglijk, ver verdwenen eer ik wist
Of beefde een ziel in 't spieglend blikgeglim,
Wemelden schimmen, vreemd in vreemden mist.
Doch sedert ik tot breeder leven klim,
Verlicht de dag, die welkt ter westerkim,
Mijn neveldal met zilv'r en amethyst.
Nu roep ik suizlend, duizelend van schrik,
Wijl op mijn berg ik sta zoo heel alleen,
Naar 't verre dal, waarin ik nederblik.
En enkel de echo antwoordt, anders geen.
Vergeet ik dan hoe eenzaam gleed mijn Ik
Langs de ijle schimmen weemlende om mij heen?
Ik gleed door 't leven als een bleeke schim
En neven mij, gelijk een beeldenrist
Beweeglijk, ver verdwenen eer ik wist
Of beefde een ziel in 't spieglend blikgeglim,
Wemelden schimmen, vreemd in vreemden mist.
Doch sedert ik tot breeder leven klim,
Verlicht de dag, die welkt ter westerkim,
Mijn neveldal met zilv'r en amethyst.
Nu roep ik suizlend, duizelend van schrik,
Wijl op mijn berg ik sta zoo heel alleen,
Naar 't verre dal, waarin ik nederblik.
En enkel de echo antwoordt, anders geen.
Vergeet ik dan hoe eenzaam gleed mijn Ik
Langs de ijle schimmen weemlende om mij heen?