31.07.2012, 16:55
Land van belofte.
1.
Uit ver verleden kwam een groote Smart,
Die, klauwen strekkende, op mij nederstreek,
Als de aadlaar op een lam en koud en bleek
Lag ik in 't zonlicht - en zij vrat mijn hart.
Daarbuiten kweelde en speelde blij de beek,
Mooi meisje rein dat liefde en noodlot tart.
Op gouden zongrond zweefde schaduwzwart
Van pijnekroon, wier adem balsem bleek.
Toen zong de beek een teeder wiegelied
En mét haar zong de zegenende boom,
Tot Smart, verzadigd, stil, haar prooi verliet;
En, leeg van tranen, moe, de leden loom,
Als een klein kind verzwakt door zwaar verdriet,
Ik vredig sluimerde. - En ik droomde een droom.
2.
In blauwe bloemen lauw van lentezon,
Als in een water, waadde ik gordeldiep.
En jeugd en kracht doorstroomden me en ik riep
Een jubelwelkom aan die wonderbron
Van nieuw frisch leven die in 't bloemveld sliep.
'Lijk vleuglen, sloeg ik de armen uit.... begon
Ik niet te zweven? o die weelde! ik kon
Zweven zoo licht als loom op aarde ik liep!
Azuren bloemen zaamlende aan mijn zij,
Rezen gestalten, blank en blond en jong.
Illusien leken ze uit mijn bloeigetij.
Zij lachten zalig en ik zweefde en zong:
- ‘O reine Ster! hoe veilig is voorbij
Mijn stervensuur, toen 'k bangde en handenwrong!’
1.
Uit ver verleden kwam een groote Smart,
Die, klauwen strekkende, op mij nederstreek,
Als de aadlaar op een lam en koud en bleek
Lag ik in 't zonlicht - en zij vrat mijn hart.
Daarbuiten kweelde en speelde blij de beek,
Mooi meisje rein dat liefde en noodlot tart.
Op gouden zongrond zweefde schaduwzwart
Van pijnekroon, wier adem balsem bleek.
Toen zong de beek een teeder wiegelied
En mét haar zong de zegenende boom,
Tot Smart, verzadigd, stil, haar prooi verliet;
En, leeg van tranen, moe, de leden loom,
Als een klein kind verzwakt door zwaar verdriet,
Ik vredig sluimerde. - En ik droomde een droom.
2.
In blauwe bloemen lauw van lentezon,
Als in een water, waadde ik gordeldiep.
En jeugd en kracht doorstroomden me en ik riep
Een jubelwelkom aan die wonderbron
Van nieuw frisch leven die in 't bloemveld sliep.
'Lijk vleuglen, sloeg ik de armen uit.... begon
Ik niet te zweven? o die weelde! ik kon
Zweven zoo licht als loom op aarde ik liep!
Azuren bloemen zaamlende aan mijn zij,
Rezen gestalten, blank en blond en jong.
Illusien leken ze uit mijn bloeigetij.
Zij lachten zalig en ik zweefde en zong:
- ‘O reine Ster! hoe veilig is voorbij
Mijn stervensuur, toen 'k bangde en handenwrong!’