30.07.2012, 18:13
Stillevens.
1.
Droef.
Uitdagend flitst, op ijzelwit damast,
Wreed zilver, koud kristal, stilhatend staal,
Door de in de spiegelwaatren felbrutaal
Weerkaatste vlam met nijdgeel overplast.
Rouwsombre druiven, in een krans van vaal
Gebladert, dreigen, wrokzwart opgetast.
Boosblozende appels, zwaar van toorenlast,
Heulen met wraakroodvolle wijnbokaal.
Met tergend knettren knapt het kolenvuur
En sarrend hard tiktákt de kille klok,
Aftellend schel mijn deel van levensduur.
't Gas suist een spotlied en, met dof gemok,
Kijkt vreemd mij aan gordijn- en kleedfiguur...
Niets vind ik meer waaraan ik liefde ontlok.
2.
Blij.
Zandgeel van brood, oranje van meloen,
Bleekgeel kristal van bevende geleien,
Dofblond van pruimen en, gerold bezijen
Bruingeel van honig, ziekgeel van citroen.
Goudsbloemen die de tafel overspreien,
Roodgouden vlammen van den zomernoen,
Die 't lachend zachte geel verbleeken doen
En 't roomkoel ammelaken warm verblijen.
Door 't blanker geel van 't bamboe rolgordijn
Vloeit streelezon op teedergeel van veêren:
In kooiekoper zangblij vogelijn,
Boven de ovale kom, waar vischjes scheren,
Verguld van schubben, water geel als wijn.
Hier zit ik aan, in geelsatijnen kleêren.
1.
Droef.
Uitdagend flitst, op ijzelwit damast,
Wreed zilver, koud kristal, stilhatend staal,
Door de in de spiegelwaatren felbrutaal
Weerkaatste vlam met nijdgeel overplast.
Rouwsombre druiven, in een krans van vaal
Gebladert, dreigen, wrokzwart opgetast.
Boosblozende appels, zwaar van toorenlast,
Heulen met wraakroodvolle wijnbokaal.
Met tergend knettren knapt het kolenvuur
En sarrend hard tiktákt de kille klok,
Aftellend schel mijn deel van levensduur.
't Gas suist een spotlied en, met dof gemok,
Kijkt vreemd mij aan gordijn- en kleedfiguur...
Niets vind ik meer waaraan ik liefde ontlok.
2.
Blij.
Zandgeel van brood, oranje van meloen,
Bleekgeel kristal van bevende geleien,
Dofblond van pruimen en, gerold bezijen
Bruingeel van honig, ziekgeel van citroen.
Goudsbloemen die de tafel overspreien,
Roodgouden vlammen van den zomernoen,
Die 't lachend zachte geel verbleeken doen
En 't roomkoel ammelaken warm verblijen.
Door 't blanker geel van 't bamboe rolgordijn
Vloeit streelezon op teedergeel van veêren:
In kooiekoper zangblij vogelijn,
Boven de ovale kom, waar vischjes scheren,
Verguld van schubben, water geel als wijn.
Hier zit ik aan, in geelsatijnen kleêren.