30.07.2012, 09:10
.
Ik sta alleen op maanbleek avondstrand.
Droef zoeft de wind, de zee zwoegt moede en zwaar.
Mijn wonde voeten overspoelt de baar,
Als koele balsem, blank van zilverbrand.
En zacht, terwijl ik in de golven staar,
Brengt mij de zee uit ver Verledenland
Een eens geliefd gelaat, op 't oeverzand
Verstijfd tot marmer in zijn krans van haar.
O doode Jeugd! hoe houdt gij streng gericht
Uw eeuwiglevende oogen op mijn ziel,
Verlamd door uw Medusa-aangezicht!
Wend af dien blik, opdat ik nederkniel
En weenend smeek': treed niet met me in 't gericht,
Wijl me op het veld uw lelievaan ontviel.
Ik sta alleen op maanbleek avondstrand.
Droef zoeft de wind, de zee zwoegt moede en zwaar.
Mijn wonde voeten overspoelt de baar,
Als koele balsem, blank van zilverbrand.
En zacht, terwijl ik in de golven staar,
Brengt mij de zee uit ver Verledenland
Een eens geliefd gelaat, op 't oeverzand
Verstijfd tot marmer in zijn krans van haar.
O doode Jeugd! hoe houdt gij streng gericht
Uw eeuwiglevende oogen op mijn ziel,
Verlamd door uw Medusa-aangezicht!
Wend af dien blik, opdat ik nederkniel
En weenend smeek': treed niet met me in 't gericht,
Wijl me op het veld uw lelievaan ontviel.