29.07.2012, 16:09
.
Uit bleeken nevel rijzen grijze boomen,
In 't schemerbosch, waar wandlaars schimmen lijken,
En klamme blaadren vallen en verrijken
Het bruin tapijt, gespreid voor najaarsdroomen.
O die mysterie-angst, die niet wil wijken,
Dien 'k, áldoordringend, over mij voel komen,
Nu 't mistig licht al afscheid heeft genomen
Van 't weemoedswoud, vol geur van bladerlijken!
Zwaar vleugelkleppend in de lage luchten,
Rijst, uit geruisch van kruinen, die verschrikken,
Een zwarte kraaienzwerm met dreigend krijschen.
O Lief! nu laat me in uw bescherming vluchten!
Laat me in de warmte van uw armen snikken
Om 't kille doodgaan, dat mij op kan eischen!
Uit bleeken nevel rijzen grijze boomen,
In 't schemerbosch, waar wandlaars schimmen lijken,
En klamme blaadren vallen en verrijken
Het bruin tapijt, gespreid voor najaarsdroomen.
O die mysterie-angst, die niet wil wijken,
Dien 'k, áldoordringend, over mij voel komen,
Nu 't mistig licht al afscheid heeft genomen
Van 't weemoedswoud, vol geur van bladerlijken!
Zwaar vleugelkleppend in de lage luchten,
Rijst, uit geruisch van kruinen, die verschrikken,
Een zwarte kraaienzwerm met dreigend krijschen.
O Lief! nu laat me in uw bescherming vluchten!
Laat me in de warmte van uw armen snikken
Om 't kille doodgaan, dat mij op kan eischen!