27.07.2012, 14:21
ANANGKE
Toen zag ik aan een meer, het meer des doods,
Een vrouw met vaal gelaat en geluw haar ,
Zij schepte 't water op, maar liet altoos
De droppels vallen, alle na elkaar.
En daar ik bij haar stond zoo vraagde ik haar , —
Maar zij zag op noch om, bewegingloos :
Ik heb een vriend : is haast de druppel daar,
Waar hij mee valt, of gunt ge 'm nog een poos ?"
En wiji de druppels vielen, sprak zij zacht :
Ziet gij die golf, die zich hierheen beweegt ?
Straks zult gij zien wanneer zij naderkomt,
Hoe al haar ruischen aan mijn voet verstomt , —
Als dan mijn hand zich op en neer beweegt
Valt ook zijn leven klankloos in den nacht . . . ."
Toen zag ik aan een meer, het meer des doods,
Een vrouw met vaal gelaat en geluw haar ,
Zij schepte 't water op, maar liet altoos
De droppels vallen, alle na elkaar.
En daar ik bij haar stond zoo vraagde ik haar , —
Maar zij zag op noch om, bewegingloos :
Ik heb een vriend : is haast de druppel daar,
Waar hij mee valt, of gunt ge 'm nog een poos ?"
En wiji de druppels vielen, sprak zij zacht :
Ziet gij die golf, die zich hierheen beweegt ?
Straks zult gij zien wanneer zij naderkomt,
Hoe al haar ruischen aan mijn voet verstomt , —
Als dan mijn hand zich op en neer beweegt
Valt ook zijn leven klankloos in den nacht . . . ."