Toen zag ik Christus in een wolk van goud
En 'k hief de handen smeekend naar omhoog.
Daar flitste een blik als bliksem uit zijn oog
En trof den tempel, in mijn hart gebouwd.
- ‘Toorn niet op mij! Blonk mij de Vredeboog?
Heeft mij de duif d' olijventwijg vertrouwd?
Heb ik in 't brandend braambosch God aanschouwd?
Liep ik de zee door en mijn voet bleef droog?
Is twijfel zonde, zonde draagt haar straf
In 't eigen wezen, als de vrucht haar pit,
En smart is al wat ongeloof mij gaf.
O Christus! Christus! luister nog naar dit:
Is liefde uw zijn, van liefde hang ik af,
Rood als scharlaken maakt ge als sneeuw zoo wit.’
En 'k hief de handen smeekend naar omhoog.
Daar flitste een blik als bliksem uit zijn oog
En trof den tempel, in mijn hart gebouwd.
- ‘Toorn niet op mij! Blonk mij de Vredeboog?
Heeft mij de duif d' olijventwijg vertrouwd?
Heb ik in 't brandend braambosch God aanschouwd?
Liep ik de zee door en mijn voet bleef droog?
Is twijfel zonde, zonde draagt haar straf
In 't eigen wezen, als de vrucht haar pit,
En smart is al wat ongeloof mij gaf.
O Christus! Christus! luister nog naar dit:
Is liefde uw zijn, van liefde hang ik af,
Rood als scharlaken maakt ge als sneeuw zoo wit.’