12.03.2007, 12:43
En Dionusos, die op bergen woont,
En 's winters slaapt in zwarte wolken-ruggen,
Wanneer het duister op de hoogten troont,
Maar lentiesch opleeft, wanneer áán de vlugge
Lentwindjes komen aadmend, en terugge
De pracht der kleuren komt op het geboomt,
En Hij de hellingen beneên de stugge
Rotswanden met Zíjn wingerden omkroont.
En herfstlijk gaan de scharen van zíjn mannen
En vrouwen onder al de wouden heen,
En heffen hoog de slankgebuikte kannen,
En 't fonkelende nat valt om hen heen,
En laten nachtelijk de zangen schallen,
En voelen één zich honderdduizendtallen.
En 's winters slaapt in zwarte wolken-ruggen,
Wanneer het duister op de hoogten troont,
Maar lentiesch opleeft, wanneer áán de vlugge
Lentwindjes komen aadmend, en terugge
De pracht der kleuren komt op het geboomt,
En Hij de hellingen beneên de stugge
Rotswanden met Zíjn wingerden omkroont.
En herfstlijk gaan de scharen van zíjn mannen
En vrouwen onder al de wouden heen,
En heffen hoog de slankgebuikte kannen,
En 't fonkelende nat valt om hen heen,
En laten nachtelijk de zangen schallen,
En voelen één zich honderdduizendtallen.