12.03.2007, 12:30
Ik, die zoo vaak stond op den grooten Dam,
Den ouden Dam, waar nimmer is geheid,
Die stremde de Amstel, komend van 't geweid',
Laag water-slooten-land, o, Amsterdam -
Waar staat uw innigst kamerhuis, door Cam-
pen gebouwd, Jacobus, want gezeid
Is daar zóó schoons van: als in maai-gras weid'
Daar Een, die de Al-Grootheid van Amsterdam
Bezongen heeft in wel-geloovig lied,
'k Zei: daar is niet geheid, maar dat is niet
Geheel waar; in de Warmoesstraat is niet
Geheid, waar Hij, wien ik niet noemde, woonde,
Die de al-schoon-dichterlijke pracht vertoonde -
Dertien-duizend-zes-honderd-vijftig paal'n staan in den gronde.
Den ouden Dam, waar nimmer is geheid,
Die stremde de Amstel, komend van 't geweid',
Laag water-slooten-land, o, Amsterdam -
Waar staat uw innigst kamerhuis, door Cam-
pen gebouwd, Jacobus, want gezeid
Is daar zóó schoons van: als in maai-gras weid'
Daar Een, die de Al-Grootheid van Amsterdam
Bezongen heeft in wel-geloovig lied,
'k Zei: daar is niet geheid, maar dat is niet
Geheel waar; in de Warmoesstraat is niet
Geheid, waar Hij, wien ik niet noemde, woonde,
Die de al-schoon-dichterlijke pracht vertoonde -
Dertien-duizend-zes-honderd-vijftig paal'n staan in den gronde.