18.08.2012, 13:06
C. Loeff
fl. 1923
Het lied.
Wat weet ik dan wat waardelooze woorden,
Tot plots een kracht hun leege rust verschrikt,
Hen naar hun wezen zeker wetend wikt,
De losse klanken bindend tot accoorden.
Zoo wordt een lied! Wat nauw zichzelf behoorde,
't Verworpen woord, tot regelen geschikt,
Met vaste rythmen wonderlijk omstrikt,
Werd zang, die mijn verwonderd hart bekoorde.
Zoo staat een woud van roerelooze pijnen
Tot over zijne rust een windvlaag vaart,
En in de stilt van 't starre zonneschijnen
Onrustig over stugge toppen waart,
Die voor dien druk in breede golven deinen,
Dat vol een sluim'rend lied zich openbaart.
fl. 1923
Het lied.
Wat weet ik dan wat waardelooze woorden,
Tot plots een kracht hun leege rust verschrikt,
Hen naar hun wezen zeker wetend wikt,
De losse klanken bindend tot accoorden.
Zoo wordt een lied! Wat nauw zichzelf behoorde,
't Verworpen woord, tot regelen geschikt,
Met vaste rythmen wonderlijk omstrikt,
Werd zang, die mijn verwonderd hart bekoorde.
Zoo staat een woud van roerelooze pijnen
Tot over zijne rust een windvlaag vaart,
En in de stilt van 't starre zonneschijnen
Onrustig over stugge toppen waart,
Die voor dien druk in breede golven deinen,
Dat vol een sluim'rend lied zich openbaart.