XIX
Allengsaan ouder worden, verzen maken;
tot vrijplaats slechts het rijk van lamplicht en papier;
het lijf-aan-lijf gevecht met d'oude droom die schier
ondraaglijk is en mij nachtlang doet waken;
tot een zoo uiterste eenzaamheid geraken
als in het wintersch duin de zwarte, naakte vlier;
een doove voor des Tijds tempeesten en getier
en in dien staat voor geen meer te genaken.
Is dit het eenig lot dat mij werd toebedacht
nu mijn bestaan tot gruis en brijzel splintert
en in mijn hart de kommer overwintert,
alleen te zijn bij dag, alleen te zijn bij nacht?
Verleen mij dan als gunst, voordat de Dood mij zicht,
den ouwel van het woord, den balsem van 't gedicht.
Allengsaan ouder worden, verzen maken;
tot vrijplaats slechts het rijk van lamplicht en papier;
het lijf-aan-lijf gevecht met d'oude droom die schier
ondraaglijk is en mij nachtlang doet waken;
tot een zoo uiterste eenzaamheid geraken
als in het wintersch duin de zwarte, naakte vlier;
een doove voor des Tijds tempeesten en getier
en in dien staat voor geen meer te genaken.
Is dit het eenig lot dat mij werd toebedacht
nu mijn bestaan tot gruis en brijzel splintert
en in mijn hart de kommer overwintert,
alleen te zijn bij dag, alleen te zijn bij nacht?
Verleen mij dan als gunst, voordat de Dood mij zicht,
den ouwel van het woord, den balsem van 't gedicht.