14.08.2012, 17:30
Gij bracht mij bij de plek, waar in het kalme woud, -
de takken uitgespreid, die op het water hangen, -
die witte berkestam onder zijn kronkelhout
een koele duurzaamheid van schaduw hield gevangen.
't Licht, dat een zomerlucht zoo lang in zich behoudt,
doorgloeide nog het blauw en kroop in gouden slangen
lager de wolken rond. - Een zonderling verlangen
beving mij, om nog meer genot van blauw en goud.
O nooit gekend geluk, - o nooit geziene weelde!
Wat goedheid was het, die zóó'n wonder mij bedeelde?
En toch, zooals ik even later werd gewaar,
een wonder was het niet, dat aan mij is voltogen:
of was het wonder, dat een schat van gouden haar
over mij viel, en dat ik opzag in uwe oogen?
de takken uitgespreid, die op het water hangen, -
die witte berkestam onder zijn kronkelhout
een koele duurzaamheid van schaduw hield gevangen.
't Licht, dat een zomerlucht zoo lang in zich behoudt,
doorgloeide nog het blauw en kroop in gouden slangen
lager de wolken rond. - Een zonderling verlangen
beving mij, om nog meer genot van blauw en goud.
O nooit gekend geluk, - o nooit geziene weelde!
Wat goedheid was het, die zóó'n wonder mij bedeelde?
En toch, zooals ik even later werd gewaar,
een wonder was het niet, dat aan mij is voltogen:
of was het wonder, dat een schat van gouden haar
over mij viel, en dat ik opzag in uwe oogen?