15.02.2025, 04:04
Aan den lezer I (CIV)
"Het is des dichters roeping te vermaken,
Te spreken tot verstand, herinnering,
En tot het dichter-hart, dat elk ontving,
En nooit het Schoone en Goede te verzaken."
Zóó is de leer. Maar zult ge 't in mij laken,
O, lezer, dat ik eigen wegen ging:
Op eigen wijze, omdat ik moet, bezing
Al wat mij machtig treft, en 't hart doet blaken?
Wellicht heb ik, wanneer ik zong om 't zingen,
En niet om lof, als loon, miin zangen dichtte.
Toch aan een roeping, onbewust, voldaan;
Wellicht, schoon ik tot ú mij nimmer richtte
Gevoelt gij, wat mij trof, ook ú doordringen:....
Neem dáarom, als ze zijn, deez' liedren aan!
"Het is des dichters roeping te vermaken,
Te spreken tot verstand, herinnering,
En tot het dichter-hart, dat elk ontving,
En nooit het Schoone en Goede te verzaken."
Zóó is de leer. Maar zult ge 't in mij laken,
O, lezer, dat ik eigen wegen ging:
Op eigen wijze, omdat ik moet, bezing
Al wat mij machtig treft, en 't hart doet blaken?
Wellicht heb ik, wanneer ik zong om 't zingen,
En niet om lof, als loon, miin zangen dichtte.
Toch aan een roeping, onbewust, voldaan;
Wellicht, schoon ik tot ú mij nimmer richtte
Gevoelt gij, wat mij trof, ook ú doordringen:....
Neem dáarom, als ze zijn, deez' liedren aan!
Der Anspruch ihn auszudrücken, schärft auch den Eindruck.