26.11.2018, 12:06
VI.
Met den stok een struik uit 't bosch van twijgen
Afgeslagen, weggewipt van 't pad;
En dan dalwaarts als een molenrad,
Tot we wieglend voet voor voet weer stijgen.
Ziet ge de ijsgrot? - Waar die takken nijgen
Wijst het pijltjen opwaarts; wat is dat? -
Ach, die 't vastsloeg heeft 't verkeerd gevat...
Zal de man nu loon naar werken krijgen? -
Daar is de ingang... Even af ons koelen...
Dan weer verder naar de donkre bron,
Waar de meisjes babbelend 't lijndraad spoelen,
Dat op 't spinwiel 't grootje zwijgend spon:
Tot wij weldra droppelen regen voelen
En een floers bespeuren voor de zon.
Met den stok een struik uit 't bosch van twijgen
Afgeslagen, weggewipt van 't pad;
En dan dalwaarts als een molenrad,
Tot we wieglend voet voor voet weer stijgen.
Ziet ge de ijsgrot? - Waar die takken nijgen
Wijst het pijltjen opwaarts; wat is dat? -
Ach, die 't vastsloeg heeft 't verkeerd gevat...
Zal de man nu loon naar werken krijgen? -
Daar is de ingang... Even af ons koelen...
Dan weer verder naar de donkre bron,
Waar de meisjes babbelend 't lijndraad spoelen,
Dat op 't spinwiel 't grootje zwijgend spon:
Tot wij weldra droppelen regen voelen
En een floers bespeuren voor de zon.