18.08.2012, 17:15
Frank van Maerle
fl. 1901
Ik zing mijn liefs hooglied in klinkende sonnetten,
En statig stijgt omhoog hun breed-gewiekt geluid.
Zie, zie! 'k zink neer, en 'k strek mijn wijde armen uit
En lang naar u; ik wil op 't aardsch doen niet meer letten.
En als bazuingeschal en triomfant trompetten,
Als forsche harpeslag, als 't zuivere gefluit
Van eng'lenlippen rijst mijn rythmen sterk geluid;
Ik zing mijn Liefs hooglied in klinkende sonnetten.
Geen vrouwenmin kan zóo mijn ziel in vlammen zetten;
O mijn onnoembaar Lief! wier klare zuiverheid
Gods helderst licht om mijn verdonkerd wezen breidt!
Wiekt op en draagt mijn ziel, ruischvleug'lige sonnetten!
O schoonheid, hemelsch Lief! wier glorie me eens verscheen,
Tot úw ondooflijk licht ruischt nu mijn liefde heen.
fl. 1901
Ik zing mijn liefs hooglied in klinkende sonnetten,
En statig stijgt omhoog hun breed-gewiekt geluid.
Zie, zie! 'k zink neer, en 'k strek mijn wijde armen uit
En lang naar u; ik wil op 't aardsch doen niet meer letten.
En als bazuingeschal en triomfant trompetten,
Als forsche harpeslag, als 't zuivere gefluit
Van eng'lenlippen rijst mijn rythmen sterk geluid;
Ik zing mijn Liefs hooglied in klinkende sonnetten.
Geen vrouwenmin kan zóo mijn ziel in vlammen zetten;
O mijn onnoembaar Lief! wier klare zuiverheid
Gods helderst licht om mijn verdonkerd wezen breidt!
Wiekt op en draagt mijn ziel, ruischvleug'lige sonnetten!
O schoonheid, hemelsch Lief! wier glorie me eens verscheen,
Tot úw ondooflijk licht ruischt nu mijn liefde heen.