Nico van Suchtelen
1878 - 1949 Niederlande
O ziel die zong in mijn diepst zelf verborgen:
Een minstreel in het ondergrondsche zwart
Eens kerkers die van liefde mijmrend mart
Maar noch den nacht, noch 't scheemren van den morgen,
Noch de avonddoom, noch 't luid ontwakende orglen
Der vogels speurt, doch slechts naar 't eigen hart
Kan luistren en zijn nooit verstilde smart
Om 't licht dat doofde in 't donker-kille zorgen.
Hoe machtloos was mijn leven en hoe loom
Woog zwaarmoeds traag en klagelijk verlangen;
Vergeefs verstierven, onverhoord, mijn zangen?
Maar ziet, de kerker spleet, vóór mij weer 't wijde
Zon-stralend rijk, der schoonheid gouden droom;
Nu loof ik 't leven, luid en sterk en blijde.
1878 - 1949 Niederlande
O ziel die zong in mijn diepst zelf verborgen:
Een minstreel in het ondergrondsche zwart
Eens kerkers die van liefde mijmrend mart
Maar noch den nacht, noch 't scheemren van den morgen,
Noch de avonddoom, noch 't luid ontwakende orglen
Der vogels speurt, doch slechts naar 't eigen hart
Kan luistren en zijn nooit verstilde smart
Om 't licht dat doofde in 't donker-kille zorgen.
Hoe machtloos was mijn leven en hoe loom
Woog zwaarmoeds traag en klagelijk verlangen;
Vergeefs verstierven, onverhoord, mijn zangen?
Maar ziet, de kerker spleet, vóór mij weer 't wijde
Zon-stralend rijk, der schoonheid gouden droom;
Nu loof ik 't leven, luid en sterk en blijde.