01.08.2012, 18:32
.
Ik vond een vonk in de asch van mijn verleden,
Een roode vonk in grijs van dof Weleer.
Verlangen ruischte vleugelwind, Begeer
Blies bol zijn wangen. 't Vonkje, in de asch vertreden,
Ontlook tot vlam, een klaproosblad zóo têer.
Laai hoog, o vlam! en 'k werp mijn hart vol beden,
Mijn hart vol zang, dat wég wil van beneden,
In godevuur, dat schoonheid wee verteer!
Doch ván zijn vleuglen liet Verlangen vallen
In 't roode vlamhart blanken hemeldauw.
De vlam bezweek. Begeer stond vuist te ballen.
Verlangen vlood, een stipje in hemelblauw.
Hoe zal mijn lied nu zonnedronken schallen?
Ik woel in de asch, van zoele tranen lauw.
Ik vond een vonk in de asch van mijn verleden,
Een roode vonk in grijs van dof Weleer.
Verlangen ruischte vleugelwind, Begeer
Blies bol zijn wangen. 't Vonkje, in de asch vertreden,
Ontlook tot vlam, een klaproosblad zóo têer.
Laai hoog, o vlam! en 'k werp mijn hart vol beden,
Mijn hart vol zang, dat wég wil van beneden,
In godevuur, dat schoonheid wee verteer!
Doch ván zijn vleuglen liet Verlangen vallen
In 't roode vlamhart blanken hemeldauw.
De vlam bezweek. Begeer stond vuist te ballen.
Verlangen vlood, een stipje in hemelblauw.
Hoe zal mijn lied nu zonnedronken schallen?
Ik woel in de asch, van zoele tranen lauw.