19.08.2012, 17:32
H.W.E. Cramer
fl. 1919
Aan het eeuwige leven.
Wen ik nameloos sta, in ootmoed weggezonken,
om niet méer, dan in bidden ongerept, te zijn,
alsof mijn wezen, in de eeuwigheid verdronken,
niet dan in eeuwige vergetenheid kon zijn,
dan wordt Uw name uit de diepte opgeklonken
met grooten klank, als door de hallen van een Zijn,
dat uit d'ongrondb're nacht, waarin het scheen verzonken,
ontspringt tot een nieuw leven's schoon-voltrokken Schijn;
en 'k weet, ik weet, dat wij, als zaligen gedragen
door de oneindige goedertierenheid,
weer met elkander zullen zijn; door àl de dagen:
eén enk'le vlam zacht-brandend in den hoogen tijd,
totdat ons leven, t' einde-toe voldragen,
voor eeuwig heenstroomt in de Onbewogenheid.
fl. 1919
Aan het eeuwige leven.
Wen ik nameloos sta, in ootmoed weggezonken,
om niet méer, dan in bidden ongerept, te zijn,
alsof mijn wezen, in de eeuwigheid verdronken,
niet dan in eeuwige vergetenheid kon zijn,
dan wordt Uw name uit de diepte opgeklonken
met grooten klank, als door de hallen van een Zijn,
dat uit d'ongrondb're nacht, waarin het scheen verzonken,
ontspringt tot een nieuw leven's schoon-voltrokken Schijn;
en 'k weet, ik weet, dat wij, als zaligen gedragen
door de oneindige goedertierenheid,
weer met elkander zullen zijn; door àl de dagen:
eén enk'le vlam zacht-brandend in den hoogen tijd,
totdat ons leven, t' einde-toe voldragen,
voor eeuwig heenstroomt in de Onbewogenheid.