18.08.2012, 15:22
O wel wil God in andren zich doen minnen.
Hebt lief, hebt lief: daar is geen wet dan deze.
Nooit heeft een ziel een ziel tot min belezen,
Of bande tegelijk den god daarbinnen.
Zijn blindend aanschijn schouwt hun blind bezinnen,
Dat stijgt uit stroomen van geluk en vreezen;
Zij treden stralend, goddoorbloed, genezen
Uit alverloornis tot zich eeuwig winnen.
Zij weten 't wel, die hebben liefgehad,
Hoe naar dees dag- en nachtdoorschimde grot
Met al haar raadselvormen in schemerblauwen
Rotswand der eindeloosheid uitgehouwen
Voeren uit verre, hemellichte stad
Wegen betreden maar door húnnen god.
Hebt lief, hebt lief: daar is geen wet dan deze.
Nooit heeft een ziel een ziel tot min belezen,
Of bande tegelijk den god daarbinnen.
Zijn blindend aanschijn schouwt hun blind bezinnen,
Dat stijgt uit stroomen van geluk en vreezen;
Zij treden stralend, goddoorbloed, genezen
Uit alverloornis tot zich eeuwig winnen.
Zij weten 't wel, die hebben liefgehad,
Hoe naar dees dag- en nachtdoorschimde grot
Met al haar raadselvormen in schemerblauwen
Rotswand der eindeloosheid uitgehouwen
Voeren uit verre, hemellichte stad
Wegen betreden maar door húnnen god.