14.08.2012, 10:32
Franz M. Krings
fl. 1909
Ik zag haar voor een venster, waar de zon
naar binnen viel; in kooitje zat te zingen
een vogeltje. 't Was of het draden spon
van klankengoud om al die lieve dingen.
Het meisje zat, het hoofd licht neergebogen
te lezen; 'k zag alleen het fijn profiel
waarop der haren blonde schaduw viel,
haar kindermond en blij-verwachtende oogen.
Wat of het toch wel zijn mocht wat ze las?
Glimlachte zacht haar lieve mond niet even?
Of het een oud verhaal, een sprookje was,
of las ze in 't kleine Boekje van haar Leven?
Vogeltje zong in zijne kleine kooi
heel zacht een minneliedje, fijn en mooi.
fl. 1909
Ik zag haar voor een venster, waar de zon
naar binnen viel; in kooitje zat te zingen
een vogeltje. 't Was of het draden spon
van klankengoud om al die lieve dingen.
Het meisje zat, het hoofd licht neergebogen
te lezen; 'k zag alleen het fijn profiel
waarop der haren blonde schaduw viel,
haar kindermond en blij-verwachtende oogen.
Wat of het toch wel zijn mocht wat ze las?
Glimlachte zacht haar lieve mond niet even?
Of het een oud verhaal, een sprookje was,
of las ze in 't kleine Boekje van haar Leven?
Vogeltje zong in zijne kleine kooi
heel zacht een minneliedje, fijn en mooi.