31.07.2012, 16:07
.
En droomend schreed ik onder 't groengebronsde
Gewelf van sombre boomen, over paden
Als goudleêr, blinkend bruin van doode bladen,
Tot vóor mij lag het vijverzwart, waar plonsde
Een blanke zwaan. - Smaragde', in wazewaden
Wegdeinzende achter stamme' en kruinen, donsde,
Beloftevol, een donker-bosch-omfronsde
Weide, als een lichte vreugd na grootsche daden.
In 't welkend herfstwoud van mijn dichterleven
Wijl ik en peins: zal God met vreugde loonen
Alleen wie brood en niet wie schoonheid geven?
O God van schoonheid! wil me erbarmen toonen,
Wijl 'k zingend ging door bange twijfeldreven
En lei' me in 't land waar wijze dichtren wonen.
En droomend schreed ik onder 't groengebronsde
Gewelf van sombre boomen, over paden
Als goudleêr, blinkend bruin van doode bladen,
Tot vóor mij lag het vijverzwart, waar plonsde
Een blanke zwaan. - Smaragde', in wazewaden
Wegdeinzende achter stamme' en kruinen, donsde,
Beloftevol, een donker-bosch-omfronsde
Weide, als een lichte vreugd na grootsche daden.
In 't welkend herfstwoud van mijn dichterleven
Wijl ik en peins: zal God met vreugde loonen
Alleen wie brood en niet wie schoonheid geven?
O God van schoonheid! wil me erbarmen toonen,
Wijl 'k zingend ging door bange twijfeldreven
En lei' me in 't land waar wijze dichtren wonen.