26.11.2018, 18:35
.
Een der gestalten die over de tijden
komt aangevlogen als door vale lucht
verbergt het aangezicht tusschen de beide
vleugels en nadert met een vreemd gerucht;
cirkelend vliegt hij in steeds meer bescheiden
wordende kringen en een ieder ducht
dat hij neerstrijken zal als een groot lijden:
alleen de wijze wacht hem onbeducht.
‘O dood, (spreekt hij) en zijt gij daar o dood?’
‘Gij zon, in wiens oog wij niet kunnen staren,
waarlijk, gelijk met leven werdt gij groot.’
‘Gij die 't bestaan aanrandt, het wezen laat -
ik heb zoo lang gedacht aan uwe mare:
er is niets vreeselijks in uw gelaat.’
Een der gestalten die over de tijden
komt aangevlogen als door vale lucht
verbergt het aangezicht tusschen de beide
vleugels en nadert met een vreemd gerucht;
cirkelend vliegt hij in steeds meer bescheiden
wordende kringen en een ieder ducht
dat hij neerstrijken zal als een groot lijden:
alleen de wijze wacht hem onbeducht.
‘O dood, (spreekt hij) en zijt gij daar o dood?’
‘Gij zon, in wiens oog wij niet kunnen staren,
waarlijk, gelijk met leven werdt gij groot.’
‘Gij die 't bestaan aanrandt, het wezen laat -
ik heb zoo lang gedacht aan uwe mare:
er is niets vreeselijks in uw gelaat.’