Sonett-Forum
Lapidoth, Frits: Gesloten tempel (3) - Druckversion

+- Sonett-Forum (https://sonett-archiv.com/forum)
+-- Forum: Sonett-Archiv (https://sonett-archiv.com/forum/forumdisplay.php?fid=126)
+--- Forum: Sonette aus germanischen Sprachen (https://sonett-archiv.com/forum/forumdisplay.php?fid=394)
+---- Forum: Niederländische Sonette (https://sonett-archiv.com/forum/forumdisplay.php?fid=825)
+----- Forum: ND-Autoren L (https://sonett-archiv.com/forum/forumdisplay.php?fid=1214)
+----- Thema: Lapidoth, Frits: Gesloten tempel (3) (/showthread.php?tid=21714)



Lapidoth, Frits: Gesloten tempel (3) - ZaunköniG - 14.08.2012

Frits Lapidoth
1861 - 1932 Niederlande / Deutschland


Gesloten tempel.


I.


De arduinen tempeldeuren van mijn ziel,

waarachter 'k veilig waande Liefde in rust

op hoog altaar, de vuren half gebluscht,

wijl op hun gloed geen tochtje wekkend viel,



zijn door een kind op roestig slot gekust

en sprongen open, wijl het God geviel.

Het kind vroeg, lachend: ‘dat ik nederkniel'

en zie tresooren all' naar hartelust!’....



Zij vond mijn hart en nam het in de hand: -

‘Wat mag dìt wel voor prettig speelgoed zijn?

wat wonder licht, als ik het beur tot mijn!

hoe vreemd dat hart zóó koud zoo helder brandt!’



Maar grooter werd de vlam in 't handje rein...

Bang maagdlijn wierp haar speelgoed in het zand. -



II.


Het meisje vlood en beî d'arduinen deuren,

waarachter ik mijn Liefde veilig waande,

waarachter dof, het rood der toortsen taande,

waar eeuwig mijn erinn'ringsbloemen geuren,



zijn toegeworpen door mijn Trots die, staande

met vlammend zwaard, mijn hart hoog op wou beuren

en sprak:

‘Nu is het mijn. Gij zult niet treuren;

maar, fier uw heerlijk altaar thans omgaande,



nemen uw schatten in uw bleeke handen:

de maagdensluiers bloedend van robijnen,

de rozen rood, de geurende jasmijnen,



turkoizen glanzend, gouden lokkenbanden,

tropheeën heerlijk van uw minfestijnen,

en ze in de vlam van 't laaiend hart verbranden!’



III.


Zóó werd mijn ziel een praalgraf, gelijk geen

ooit werd gebouwd voor vorst'lijke geslachten;

hoog rust het doode hart daar nu, alleen

omgeven door mijn droevigste gedachten.



Mijn Trots duldt in dien tempel nòch geween,

nòch ander rouwbedrijf der trouwe wachten;

d'asch der tropheeën dekt er marmersteen

met rouwkleed, doffer nog dan donk're nachten.



't Onschuldig meisje komt wel aan de poort

en klopt en klopt, en wil nog even kijken

naar 't vreemde hart, dat toch zoo wonder gloort,



doch voor haar klop zal nooit de deur bezwijken,

noch voor haar kus de zware grendel wijken:-

Ze mag nooit weten wàt ze heeft vermoord!.