Sonett-Forum

Normale Version: Liederen van geloof
Du siehst gerade eine vereinfachte Darstellung unserer Inhalte. Normale Ansicht mit richtiger Formatierung.
I

Al onze dagen zijn verdroomde hoven

van bloemen-praal en felle zomer-winden...

ons zal het leven nìmmer binden

binnen den barren ban van niet-gelooven.



Zooals de heem'len over onze landen,

en al de schemer-verten van de horizon,

de luide lied'ren, die de zon

zingt langs de wegen: wit-gebrande...



voelen wij den eènen slag, die door het Al,

en door ons jong-geworden leven slaat,

weten wij den eènen zang, die brengen zal



wat ons verlangen vùrig heeft gewild...

Luister, hoe dezen eèns zoo harden maat

tot grootscher Schoonheid wordt verstild.
II

Alle heem'len bloeien naar ons open:

eind'looze kelken van louter blauw en goud,

alle winden, die Gij besloten houdt

gaan luider langs Uw luchten loopen.



En wij, die naar den grond van alle leven speuren

doorzoekend 't Al, hervinden steeds Uw eeuwig wezen,

dat wij in al de wonderen mogen lezen

van wolken, zon en zoete bloemen-geuren.



Uw adem gaat, en hooge winden varen

over de landen, die naar den avond neigen,

en wij, de zwervers, die dagen rust'loos waren,



staan nu in stil en droomgeworden zwijgen

over Uw stadig-kloppend hart gebogen,

schouwen alleen Uw ondoorgrond'lijke oogen.
III

Er is maar eèn ding dat ik weet,

dat uit en in U alle leven is,

en dat deez' vaag-voorvoelde droefenis

van mij zal glijden als een kleed.



Er is maar eèn ding, dat ik wil,

dat hoòg-alleenig in mijn denken staat:

dat ik moog' komen, klaar en stil,

tot den hervonden zoom van Uw gewaad,



tot den herboren droom van Uwe rust:

een maannacht over diep-verloren landen,

als alle dage-vuren zijn gebluscht,



en ik aanvoel de siddering Uwer handen,

die troost, en geeft in dezen eènen druk

den hoogen rijkdom van eeuwig geluk.